Sonatine Op. 46 werd gecomponeerd in 1949 en is opgedragen aan Weinbergs vriend — componist Boris Tsjaikovski. Hoewel het werk lijkt te voldoen aan de eisen van Andrej Zjdanov (het creëren van eenvoudige, toegankelijke stukken geïnspireerd door volksmuziek), beleefde het zijn première zes jaar later, op 9 oktober 1955 in de Grote Zaal van het Staatsconservatorium van Moskou, uitgevoerd door Leonid Kogan en Andrej Mytnik. De Sonatine is rijk aan prachtige melodieën en welluidendheid: ze heeft een brede frasering en een illustratief karakter. In het beginsegment van het tweede deel zijn subtiele echo's van Joodse muziek te horen, evenals volksmelodieën uit het voormalige Bessarabië (Weinbergs familie kwam oorspronkelijk uit het gebied van het huidige Moldavië). Het stuk bestaat uit drie delen, waarvan twee — het tweede en het derde — met elkaar verbonden zijn door attacca. Het is eenvoudig en leesbaar opgebouwd; de thema's uit zowel de snelle als de langzame delen zijn op een natuurlijke en intuïtieve manier opgebouwd, duidelijk van volkse oorsprong. Net als in de andere werken van Weinberg keren ook hier de thematische motieven uit het eerste deel terug en eindigt het stuk in een grote toonsoort (D majeur).