Als hofmuziekdirecteur in Cöthen wijdde Johann Sebastian Bach zich voornamelijk aan instrumentale muziek. Onder de werken die hij daar schreef, bevonden zich zijn Sonates voor viool en obligaat klavecimbel (BWV 1014-1019), die als een complete cyclus tot ons zijn gekomen. De violist en klavecinist/pianist worden hier in gelijke mate uitgedaagd, en de sonates – samen met Bachs fluit- en viola da gambasonates – vormen de basis voor de duosonate in de moderne zin van het woord, waarbij de gebruikelijke begeleidende functie van de basso continuo plaatsmaakt voor een onafhankelijke klavierpartij die elke sonate een individueel profiel geeft. Onze uitgave is grotendeels gebaseerd op de manuscriptkopieën van Bachs schoonzoon Altnickol, aangevuld met andere bronnen. Aanvullende tekstkritische commentaren completeren deze waardevolle Urtext-uitgave.