Oorspronkelijk slechts gepland als een klein duo voor viool en piano, groeide de compositie in de herfst van 1885 uit tot een sonate. De eerste uitvoeringen waren meer dan teleurstellend voor Saint-Saëns, omdat de violisten gefrustreerd raakten door de virtuoze eisen, met name die van de finale. Hij vertelde zijn uitgever dat het werk "de Hippogriefsonate" zou heten, wat impliceerde dat de vioolpartij alleen door een mystieke figuur gespeeld kon worden. Sindsdien heeft de sonate haar gruwelen grotendeels verloren en is het nu een van de meest geliefde kamermuziekwerken van de Franse meester, ondanks, of misschien wel dankzij, de technische uitdagingen. Onze Urtext-uitgave is de eerste die rekening houdt met alle bewaard gebleven bronnen voor het werk.