Het Vioolconcert nr. 1, Op. 6, werd gecomponeerd door Niccolò Paganini en dateert uit het midden tot eind van de jaren 1810. De première vond plaats in Napels, Italië, op 31 maart 1819. Paganini wilde dat het concert in Es majeur zou worden gehoord: de orkestpartijen werden in Es geschreven en de solo werd in D majeur geschreven met instructies om de viool een halve toon hoog te stemmen (een techniek die scordatura wordt genoemd), waardoor de solist effecten kon bereiken die in Es klinken en die met een normale stemming niet mogelijk zouden zijn. Een voorbeeld hiervan is de opening van het derde deel, waar de viool een snelle neerwaartse toonladder A-G-F♯-E-D speelt, zowel gestreken als pizzicato, wat mogelijk is op een open D-snaar, maar extreem moeilijk in de toonsoort Es. (bijvoorbeeld B♭-A♭-G-F-E♭ spelen) Om deze neerwaartse toonladder te spelen, zijn twee strijkers nodig, terwijl er voor de toonsoort D maar één snaar nodig is. Bovendien lijkt het erop dat het orkest, als het in Es speelt, het geluid van het orkest relatief dempt in vergelijking met de soloviool, omdat de strijkerssectie van het orkest minder vaak op open snaren speelt, met als gevolg dat de solovioolpartij duidelijker en helderder uit de orkestrale begeleiding naar voren komt.