De Vioolsonate nr. 1 in G majeur, op. 78, Regensonate, het eerste van drie dergelijke werken voor viool en piano, werd gecomponeerd door Johannes Brahms in de zomers van 1878 en 1879 in Pörtschach am Wörthersee. De première vond plaats op 8 november 1879 in Bonn, door het echtpaar Robert Heckmann (viool) en Marie Heckmann-Hertig (piano).
Elk van de drie delen van deze sonate deelt gemeenschappelijke motivische ideeën of thematisch materiaal uit het hoofdmotief van Brahms' twee liederen "Regenlied" en "Nachklang", op. 59, en daarom wordt deze sonate ook wel de "Regensonate" (Regensonate) genoemd.
Het eerste deel, Vivace ma non troppo, is geschreven in sonatevorm in G majeur; Het tweede deel, Adagio – Più andante – Adagio, is een uitgebreide ternaire vorm in Es majeur, en het derde deel, Allegro molto moderato, is een rondo in g mineur met een coda in G majeur. Het gepunteerde ritmemotief uit de twee liederen wordt niet alleen direct geciteerd als leidend thema in het derde deel van deze sonate, maar verschijnt ook constant als gefragmenteerd ritmisch motief in alle drie de delen van de sonate, waardoor de hele sonate een zekere coherentie heeft. Het ritme van het regenmotief in het middendeel van het tweede deel is aangepast aan een begrafenismars. De twee verstorende verschijningen van het hoofdthema van het Adagio in het derde deel vertegenwoordigen ook de cyclische vorm die in deze sonate wordt gebruikt.
Feedback sturen