De Vier Stukken voor viool en piano opus 17 werden gecomponeerd in het voorjaar van 1900 en opgedragen aan Karel Hoffmann, een collega-violist van het Tsjechische Kwartet. De structuur van deze delen is eenvoudig, maar hun veelomvattende retoriek verkondigt een duidelijk verfijnd compositorische temperament. Het eerste deel, beginnend met een bijna impressionistische kleurstelling, omarmt ook extravagante romantische gebaren in het middendeel. Er is een vleugje nationaal accent in de nadrukkelijke kruisritmes die de buitenste delen van het tweede deel van Appassionato kenmerken; deze omlijsten een passage van verrukte lyriek die geheel typerend is voor Suks vroege volwassenheid. Deze tendens wordt weerspiegeld in de intense opening van het derde deel, hoewel Suks, enigszins in de stijl van afwisseling die Dvořák in zijn Dumka-delen prefereert, ernst combineert met een vlottere schrijfstijl die iets te danken heeft aan de Polka. De finale is als een perpetuum mobile, een parodie op de klassieke stijl, gecombineerd met instrumentaal vuurwerk.